
Amersfoort2014 heeft de antwoorden van het college ter advies en beoordeling voorgelegd aan prof. Voermans en aan mr. O. Schuwer, bestuurlijk-juridisch consulent. Op 14 augustus heeft de heer Schuwer op ons verzoek een schriftelijk advies opgesteld.
De fractie van Amersfoort2014 zal z.s.m. een Ronde organiseren om de betekenis en de gevolgen van dit advies met de gemeenteraad te bespreken. Indien er fracties zijn die deze Ronde met ons willen organiseren, vernemen we dat graag.
- In de antwoorden op de vragen 2020-070 en 2020-073 geeft het college aan dat er meerdere reden kunnen zijn om schriftelijke vragen niet of onvolledig te beantwoorden. Wat is uw juridische mening over deze opvattingen van het college?
ANTWOORD: daar waar artikel 155 lid 1 Gemeentewet elk raadslid het recht toekent tot het stellen van vragen aan het college, verplicht ditzelfde artikel feitelijk het college om aan hem gestelde vragen te beantwoorden.
Beantwoording dient te geschieden binnen de bepalingen die het Reglement van Orde (RvO) daarover bevat, en wel volledig. Het is ten principale niet mogelijk dat beantwoording niet of onvolledig plaatsvindt. Dat zou op gespannen voet komen te staan met de positie die de raad inneemt als hoofd van de gemeente zoals vastgelegd in artikel 125 lid 1 Grondwet.
De positie van het college is daarvan afgeleid. - Het college beperkt in collegebericht 2020-086 de mogelijkheid voor raadsleden om, conform de verordening organisatie ondersteuning 2011, rechtstreeks bij ambtenaren snel antwoorden te verkrijgen op vragen over dossiers. Deze vragen worden nu allemaal als schriftelijke vragen, conform de verordening van de gemeenteraad, behandeld en daaraan zit een termijn van 3 weken verbonden. Wat is uw mening over deze beperking?
ANTWOORD: het verschijnsel “technische vraag” is in de praktijk geboren en gegroeid. De Gemeentewet kent dit soort vragen niet. artikel 155 lid 1 Gemeentewet geeft elk raadslid het recht op het stellen van “vragen”. Een “vraag” is tamelijk ongeduid en onbegrensd, en vaak gaat het om vragen die een technisch karakter hebben. Dan spreken betrokkenen (college en raad) af dat deze “kort door de bocht” aan een ambtenaar kunnen worden gesteld. Naar mijn mening kan het niet zo zijn dat het college eenzijdig gaat bepalen of een vraag “technisch” is of niet. In het laatste geval zou er een termijn voor beantwoording zijn van 20 dagen conform artikel 43 lid 3 Reglement van orde van de raad 2013.
Als het college tot een dergelijke interpretatie en bijbehorende beperking komt zal dit in elk geval moeten gebeuren in overleg, afstemming en instemming met en van de raad. Het is 2 immers niet het college maar de raad die bepaalt op welke wijze het Reglement van Orde moet worden uitgelegd en toegepast. Zie artikel 53 RvO. - In collegebericht 2020-086 op blz. 5 vraag 1 stelt het college dat ‘uw vraag buiten de scope valt van de WOB’. Hiermee stelt het college volgens ons de gemeentewet (artikel 169) gelijk aan de WOB. Wat is uw mening over deze stelling van het college?
ANTWOORD: de relatie gemeenteraad – college van B&W wordt geregeld in de Gemeentewet, o.a. in artikel 169. De relatie gemeentebestuur – inwoners van Amersfoort wordt daar waar het gaat om (openbaarheid) van (schriftelijke) informatie geregeld in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Wob speelt ten principale geen enkele rechtstreekse rol in de verhouding gemeenteraad – college van B&W, ook niet in de verhouding tussen het individuele raadslid en het college van B&W. Het college bewandelt de verkeerde weg door een vraag om inlichtingen naar de prullenbak te verwijzen met een enkele verwijzing naar de Wob. De stellingname van het college is onjuist en miskent de inhoud en betekenis van de artikelen 155 lid 1 en 169 Gemeentewet. - Het college stelt in 2020-070 dat het recht op informatie ‘geen onbegrensd recht van een raadslid/ c.q. de raad is’. Wat is uw mening over deze stelling van het college?
ANTWOORD: ik kopieer de volgende passage uit pagina 4 van document 2020-070:
“Het recht op informatie is echter geen onbegrensd recht van een raadslid c.q. de raad. Het moet gaan om inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Als een raadslid c.q. de raad inlichtingen vraagt met een ander doel dan ten behoeve van de uitoefening van zijn taak, dan is artikel 169 van de Gemeentewet niet van toepassing.“.
Daarover het volgende.
Het college haalt zo te zien twee zaken door elkaar, te weten de actieve inlichtingenplicht zoals beschreven in artikel 169 lid 2 Gemeentewet enerzijds en de passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169 lid 3 Gemeentewet. Beide bepalingen staan los van elkaar, benadrukken de positie van de raad als Grondwettelijk hoofd van de gemeente en kunnen niet eenzijdig naar believen van het college in beperkte zin worden uitgelegd. Hierbij dient te worden bedacht dat artikel 169 Gemeentewet de controlerende rol van de raad jegens het college belichaamt. De actieve inlichtingenplicht wordt inderdaad begrensd door de woorden “die de raad voor
de uitoefening van zijn taak nodig heeft”. Met die “taak” wordt primair gedoeld op de controlerende rol van de raad. De passieve inlichtingenplicht is welhaast onbegrensd: de inlichtingen die een of meer raadsleden vragen moeten (imperatief) door het college worden gegeven. Tenzij dit zou leiden tot strijd met het openbaar belang.
De vraag wanneer sprake is van strijd met het openbaar belang laat zich beantwoorden vanuit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. Van de kant van de regering werd benadrukt dat deze clausulering als hoge uitzondering moet gelden op de regel dat vanuit de raad gevraagde inlichtingen door het college moeten worden verstrekt.
Strijd met het openbaar belang is uitsluitend aan de orde wanneer het gaat om:
- het verstrekken van persoonlijke gegevens met ernstig nadeel voor de belangen van particulieren,
- de verstrekking van gegevens inzake kwesties die onder de rechter zijn,
- de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. - Volgens Amersfoort2014 is het college verplicht in alle gevallen, de vragen van een individueel raadslid te beantwoorden en is er slechts één uitzondering mogelijk: ‘tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang’.
In bijgevoegd antwoorden 2019-055 schijft het college een aantal keren als antwoord op een schriftelijke vraag: ‘ zoals toegelicht in de inleiding beantwoordt het college deze vraag niet vanwege de onderzoekstechnische aard’. In de betreffende inleiding van het college staat: ‘Naar aanleiding van uw aangekondigde reeks schriftelijke vragen over het dossier Oud Amelisweerd met als doel om een eigen rapport/verslag van te maken, wil het college graag voorafgaand aan de beantwoording toelichten op welke wijze wij met de beantwoording omgaan. Het college erkent de verantwoordelijkheid om informatie te verstrekken aan uw raad. Zo zullen wij altijd uw schriftelijke vragen beantwoorden en uw raad informeren middels raadsinformatiebrieven en collegeberichten. Dat blijkt ook uit de informatie die wij uw raad verstrekt hebben over dit dossier. Ook hebben wij uw raad alle informatie verstrekt
waartoe een inwoner had verzocht middels een WOB verzoek. Wij kunnen veel van uw vragen niet beantwoorden zonder onderzoek te verrichten waarbij oud-bestuurders en oudmedewerkers worden geïnterviewd. Wij beschouwen de aangekondigde vragenreeks dan ook als een verkapt onderzoek. Een onderzoek waarover in de ronde van 5 februari de aanwezige woordvoerders in meerderheid zich tegen een raadsenquête of raadsonderzoek over MOA hebben uitgesproken, zoals u ook in uw inleiding concludeert. U geeft nu via het instrument schriftelijke vragen alsnog uitvoering aan uw wens tot een onderzoek. Gezien het feit dat in de Ronde van 5 februari jl. de meerderheid van de woordvoerders hebben uitgesproken geen onderzoek of enquête te wensen kiest het college er voor om vragen die een onderzoekstechnisch karakter hebben niet te beantwoorden, waar het gaat om informatie die op dit moment niet bekend of beschikbaar is. Wij zullen bij de onderzoekstechnische vragen dit dan ook steeds aangeven. Wij willen graag benadrukken dat alle informatie voor u als raadsleden beschikbaar is. Dat betekent dat uw raad documenten (al dan niet vertrouwelijk) kan inzien. Dit geldt ook voor het MOA dossier. Voor de volledigheid willen wij uw raad informeren dat deze 300 vragen een groot beslag zal leggen op de capaciteit van onze gemeentelijke organisatie.
Wat is uw mening over deze inleiding/toelichting van het college ?
ANTWOORD: het is niet aan het college om een raadsvraag, gesteld op basis van artikel 155 lid 1 Gemeentewet, eenzijdig aan te merken als raadsenquête of raadsonderzoek. Het college dient een raadsvraag te beantwoorden. Zonder meer.
Het is te kort door de bocht als het college stelt dat vragen niet kunnen worden beantwoord dan na interviews bij oud-bestuurders en oud-ambtenaren. Daar zijn de vragen niet op ingesteld en ook niet op gericht. Het lijkt erop dat het college de vragen in zijn beantwoording verdraait. - Dient het college bij elke niet beantwoorde vraag, uit bijvoorbeeld 2019-055, per vraag aan te tonen dat beantwoording van de vraag ‘ín strijd is met het openbaar belang’ ?
ANTWOORD: hieraan ontkomt het college niet, gezien de aard en inhoud van artikel 169 lid 3 Gemeentewet: het verstrekken van de gevraagde inlichtingen is hoofdzaak, tevens norm, met als uitzondering “strijd met het openbaar belang”. Van die uitzondering kan en mag uitsluitend gebruik worden gemaakt als dit voldoende kan worden onderbouwd. - Prof. Voermans schrijft op 12 juli 2020 aan de fractie van Amersfoort2014 n.a.v. de antwoorden van het college 2020-070 en 2020-073: ‘ Het ziet er in ieder geval naar uit dat er idd in strijd met de wet wordt gehandeld’. Deelt u deze zienswijze van prof. Voermans?
ANTWOORD: die zienswijze deel ik. - Prof. Voermans adviseert onze fractie ‘om de handelwijze van het college voor te leggen aan de Commissaris van de Koning’ of ‘om via het civiel recht het college van B&W tot een andere werkwijze te dwingen’. Wat is uw mening over zijn advies?
ANTWOORD: dit inzicht deel ik niet. Naar mijn inschatting moet het inschakelen van de Commissaris van de Koning eerst worden overwogen als een gemeente om wat voor reden dan ook onbestuurbaar dreigt te worden. De burgerlijke rechter zal zich onbevoegd verklaren, aangezien er voor hem geen taak is weggelegd in geschillen omtrent de toepassing van de Gemeentewet als de onderhavige. - Wat is uw advies aan onze fractie om het college van B&W zover te krijgen dat ze volgens de regels van de Gemeentewet handelt inzake de inlichtingenplicht?
ANTWOORD: uw fractie heeft geen juridische dwangmiddelen om het college van B&W zover te krijgen. Dit betekent dat u niet anders kunt dan bij herhaling en publiekelijk het college het verwijt maken dat hij stelselmatig voor zijn wettelijk vastgelegde inlichtingenplicht wegduikt en wegloopt